De oorlog was voorbij. Voor altijd wist ik wat het was: oorlog!
Met deze zinnen begint Paula Gomes Wie in zijn land niet wonen kan, een briljante opening. Typerend voor haar werk ook: eenvoudige woorden, feilloos geplaatst. Het enerzijds en anderzijds staan naast elkaar. Zo is het, niet anders, niet simpeler.
Ook als de lezer het niet begrijpt, staat het daar toch maar. Net zo onvermijdelijk als de werkelijkheid, die zich evenmin veel aantrekt van het bevattingsvermogen van de mensen. Enerzijds en anderzijds, die zich niet met elkaar kunnen verzoenen, zijn door Paula samengebracht in een zin, een alinea, een hoofdstuk, een boek, een bundel.
Reyer begreep me niet. Zoals zo vaak. Het gaf niet. Reyer is de man bij wie de ik-persoon van Wie in zijn land niet wonen kan aan het slot zal blijven. Soms is niet-begrijpen te verdragen. Als de goede wil er is. Reyer heeft vriendelijke, afwachtende ogen. Zijn blik dwingt niet, hij kijkt met de ogen van een geliefde. Een voorbeeld voor de vertelster, misschien. Altijd bang zijn kan niet. Altijd boos zijn ook niet.
Maar op een keer, tijdens een gesprek over oorlogsmisdadigers, zei iemand die als krijgsgevangene aan de Birmaroad had gewerkt: ‘We weten niet waar die van ons zijn. Beter maar zo. Voor mijn part mogen ze gelukkig zijn. Wat schieten we ermee op, als ze ongelukkig zijn.’
En een ander: ‘Soms droom ik er nog van.’ Hij keek schichtig. ‘Het is niet hinderlijk,’ voegde hij eraan toe en er werd overheen gepraat.
Ja! Deze passage, in Sudah, laat maar, is zo herkenbaar! Zo waren de Indische mensen, en de heel oude zijn meestal nog steeds zo. Ze zouden ook niet over hun oorlogservaringen praten op tv, zelfs niet op de radio, en ook niet tegen een krantenjournalist.
Want Indische mensen vonden het beter niets te zeggen. Ze hadden iets meegemaakt wat een ander niet begrijpen kon. Wat denken Paula’s generatiegenoten van haar boeken? Zij kan er wèl over vertellen, zij heeft een manier gevonden. Een Indische manier – die al bestond, bedoel ik – maar door haar gevonden en op papier gezet. Enerzijds, anderzijds.
Wat Indische mensen niet kunnen zeggen, kan Paula Gomes opschrijven. Het leek onmogelijk om uit te leggen: de ontelbare manieren waarop je je buitengesloten kunt voelen, of verkeerd begrepen. Iemand slaat zijn arm om je heen en zegt: ‘Je hoort bij ons. Jij bent een van ons.’
Ik verstrakte onder zijn aanraking.
‘Als dat zo is,’ vroeg ik, ‘waarom zeg je het dan? Je zegt het toch ook niet tegen de buurvrouw?’
Zo is het. Zo pijnlijk, maar ook: zo klein. Het is een ramp, en ook weer niet. Het is wat het is.
Je hoeft niet Indisch te zijn om het mee te maken, je hoeft niet Indisch te zijn om het te begrijpen. Je hoeft niet Indisch te zijn om Paula Gomes een geweldige schrijfster te vinden.
Maar als je Indisch bent, haal je er nog iets extra’s uit. Ik voel me trots, ik denk: Dit is Indische cultuur! Die kalme houding ten opzichte van kleine en grote catastrofes. Die ongelofelijk helder beschreven afwisseling van uitgestoten en opgenomen te worden, dan door de een, dan door de ander. Soms zeg je: ‘Ik hoor bij jou’, en je wordt niet geloofd. Soms zeg je: ‘Ik ben niet als jij’, en je wordt niet geloofd.
Soms noem je een boek Indisch en dan denken anderen dat je bedoelt: doelgroepenliteratuur. Wat een onzin! Soms zegt iemand: ‘Het is geen Indische literatuur, maar wereldliteratuur.’ Ook al onzin. Dat zeg je toch ook niet over Russische literatuur of Franse literatuur?
Indische literatuur kan wereldliteratuur zijn, het een èn het ander. Lees Tropenkind maar!
SIEM BOON
Voorwoord bij de 2e druk van Tropenkind, 2005, uitgegeven door Van Stockum (eerste druk 1992, Nijgh & Van Ditmar). Tropenkind bundelt Sudah, laat maar (eerste druk 1975, Querido), Het kind met de clownspop (eerste druk 1987, Nijgh & Van Ditmar) en Wie in zijn land niet wonen kan (eerste druk 1988, Nijgh & Van Ditmar).